Home » Actueel » Onderbouwing reële prijs Wmo vraagt goede afspraken met partners

Onderbouwing reële prijs Wmo vraagt goede afspraken met partners

Sinds 1 juni 2017 is de Algemene Maatregel van Bestuur ‘reële prijs Wmo 2015’ van kracht. Dit houdt in dat gemeenten hun Wmo-tarieven moeten onderbouwen door onderzoek te doen naar de kostprijs van Wmo-diensten die worden aanbesteed. Veel gemeenten kregen of krijgen hier pas sinds kort mee te maken, omdat ze hun Wmo-diensten binnenkort opnieuw moeten aanbesteden. Telengy-adviseur Anouk Kersten heeft zich hiermee bezig gehouden. Voor een gemeente heeft zij een uitvraag gedaan bij diverse aanbieders en dit verwerkt tot een adviesrapportage.

De AMvB in het licht van resultaatgerichte inkoop

De AMvB stelt: “De reële prijs geldt als ondergrens voor het geval het college een vaste prijs hanteert voor inschrijvingen en dienstverlening van aanbieders of als het college een minimumprijs instelt voor inschrijving en dienstverlening van aanbieders.” Dit houdt in dat gemeenten hun Wmo-tarieven moeten baseren op kostprijzen van aanbieders, zodat de tarieven ‘reëel’ zijn. De kostprijs geldt dan als ondergrens voor de Wmo-tarieven.

Met name voor gemeenten die een outputgerichte uitvoeringsvariant van de Wmo hanteren, kan dit een uitdaging zijn. Wanneer gemeenten resultaatgericht (ook wel prestatiegericht) inkopen, definiëren zij vooraf resultaten en krijgen aanbieders een vergoeding voor dit resultaat. Zij mogen vervolgens zelf bepalen hoe zij dit resultaat behalen. Deze manier van inkopen leunt op de filosofie dat zorgt en ondersteuning niet draait om het aantal ingezette uren, maar op wat het oplevert: zelfredzaamheid en participatie. Daarnaast is het de bedoeling dat zorgaanbieders worden geprikkeld om slimmer en innovatiever resultaten te bereiken, wat uiteindelijk een economisch voordeel oplevert.

Inzicht in het ‘hoe’

Voor het vaststellen van de kostprijzen, moeten gemeenten dus weer inzicht krijgen in het ‘hoe’: er moet zo goed mogelijk worden vastgesteld hoe een bepaalde output behaald wordt. Daarvoor moeten gemeenten zich plots weer bezig gaan houden met vragen als: hoeveel uur wordt er gemiddeld ingezet om een bepaald resultaat te behalen, welke inzet qua medewerkers is hiervoor nodig en wat is de kostprijs per uur voor een bepaald resultaat? Daarnaast specificeert de AMvB op welke kostprijselementen de reële prijs van een dienst (of resultaat) gebaseerd moet zijn:

  • kosten van de beroepskracht;
  • redelijke overheadkosten;
  • kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;
  • reis- en opleidingskosten;
  • indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;
  • overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

Deze elementen hebben gemeenten vaak juist losgelaten bij het overstappen naar resultaatgerichte financiering.

Van registreren kun je leren

Dit klinkt als een flinke klus, maar een uitvoerbare: achter de ingekochte output zitten kostprijzen van aanbieders, die gebaseerd moeten zijn op de kostprijselementen van de AMvB. Aanbieders zullen deze kostprijselementen dus moeten aanleveren, en gemeenten kunnen op basis daarvan een reële prijs vaststellen.

Er wordt hier echter wel de aanname gedaan dat aanbieders daadwerkelijk inzicht hebben in deze kostprijselementen. Aanbieders moeten dus hun registraties zodanig op orde hebben dat zij weten hoeveel uren en welke medewerkers op in het verleden behaald resultaat zitten. In de praktijk blijkt echter dat dit niet altijd het geval is; aanbieders vinden, mede vanwege de druk in de zorg, het vaak lastig om de ingezette uren te koppelen aan een output, de inzet van medewerkers of zelfs aan gemeenten (als een aanbieder onder contract staat bij meerdere gemeenten). Dit maakt het uitvoeren van een kostprijsonderzoek om tot een reële prijs te komen bijna onmogelijk.

Afspraken met aanbieders mogelijk aanscherpen

Daarom is het van belang om niet alleen rapportageverplichtingen op te nemen in de contracten met aanbieders, maar ook om afspraken omtrent registratie goed vast te leggen of nogmaals te bekijken. Gemeenten moeten goed in beeld hebben welke informatie zij nodig hebben van aanbieders om tot die reële prijs te komen en ervoor zorgen dat deze informatie ook wordt vastgelegd. Ook zorg je er als gemeente op die manier voor dat aanbieders beter inzicht hebben in hun kostprijzen. Wanneer zij dit inzicht beter hebben, is het slimmer en innovatiever organiseren van zorg dat resultaatgerichte inkoop met zich mee zou moeten brengen gemakkelijker te bereiken.

Meer weten?

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Anouk Kersten, adviseur bij Telengy, via tel. nr. 06 49 89 06 00 of via e-mail: a.kersten@telengy.nl.