Auteursarchief: Jos van Dijk

Beschermd wonen tot 2023 uitgesteld. Start de voorbereiding in 2021

Lees het gehele artikel

De taak beschermd wonen (BW) als onderdeel van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) gaat over van 44 centrumgemeenten naar alle gemeenten. Dit is een gevolg van de keuze van het Rijk om wonen en zorg te scheiden. Dat betekent dat meer cliënten BW gehuisvest moeten worden in gewone woningen. Gelijktijdig met die overgang wordt de Wet langdurige zorg (Wlz) opengesteld voor die cliënten met een indicatie BW die naar verwachting, ook niet met begeleiding, ooit zelfstandig zullen kunnen wonen. Het betreft hier vooral cliënten met flinke GGZ-problematiek. De invoering stond gepland voor 2022, maar is met een jaar uitgesteld tot 2023. Dit uitstel hangt nauw samen met de invoering van het nieuwe verdeelmodel Gemeentefonds wat ook is uitgesteld tot 2023. Wat betekent dit uitstel en wat kunnen gemeenten in 2021 toch al doen?

Uitstel tot 2023

Allereerst betekent uitstel dat er meer voorbereidingstijd is om te zorgen voor een zorgvuldige implementatie van de nieuwe taken. Maatschappelijke Opvang (MO), ook wel daklozenopvang genoemd, zou nog 4 jaar als taak bij de centrumgemeenten blijven. Of deze termijn ook wordt aangepast is nog niet bekend. BW en MO zijn als communicerende vaten. Als het niet lukt om met begeleiding zelfstandig te wonen en dit leidt tot dakloosheid dan zal in hulp vanuit MO geboden dienen te worden. Als de kosten voor MO alleen door de centrumgemeenten gedragen worden kan dit tot ongewenste situaties leiden. Daarom zijn regionale afspraken hierover nodig.

Een belangrijke reden voor het uitstel is dat meer cliënten een beroep doen op de Wlz dan was voorzien. Waar aanvankelijk werd gerekend met één op de drie cliënten die naar de Wlz overgaan blijken er nu aanzienlijk meer aanvragen te zijn gedaan. Consequentie daarvan is dat het CIZ en de zorgkantoren meer tijd nodig hebben om alle aanvragen te kunnen beoordelen en verwerken. Verwacht wordt dat uiterlijk 1 april 2021 de indicaties zijn afgerond. Tegen die tijd zal duidelijk zijn welke cliënten onder de Wlz gaan vallen en voor welke cliënten gemeenten verantwoordelijk zijn.

Wat zijn de financiële gevolgen?

De zorgkosten die nu gemoeid zijn met de BW cliënten die overgaan naar Wlz bepalen de hoogte van het budget wat van de Wmo over gaat naar de Wlz. Een uitname uit het Gemeentefonds dus. Voor de overgang van de budgetten gemoeid met de groep cliënten waarvoor gemeenten verantwoordelijk blijven is een tijdspad afgesproken van 10 jaar. Gedurende die periode worden gemeenten ieder jaar voor 10% meer financieel verantwoordelijk. Uiteraard kunnen regionaal afwijkende afspraken worden gemaakt.

Hoe wordt de samenwerking vorm gegeven?

Gemeenten maken regionaal afspraken hoe zij de toekomstige samenwerking BW vorm willen geven. Afwegingen daarbij zijn onder meer:

  • Voor welke vormen van beschermd thuis wonen of beschermd thuis wil ik als gemeente zelf verantwoordelijk zijn en hoe kijkt de regio daar naar?
  • Hoe koop ik begeleiding in en met welke gemeenten?
  • Wat blijven we als regio gemeenschappelijk organiseren?
  • Zijn wij financieel solidair als samenwerkende gemeenten en zo ja voor welke onderwerpen? Zo ja, hoe worden de kosten toegerekend?
  • Hoe organiseer ik regionaal de preventie om een beroep op een beschermd thuis voorziening te voorkomen?
  • Hoe organiseer ik nazorg ter voorkoming van het ‘duiventileffect’?
  • Wanneer en hoe informeer ik de gemeenteraad? (de Wmo-verordening zal aangepast moeten worden)
  • Hoe zorg ik ervoor dat een beschermd thuis woonvoorziening het beste aansluit op het netwerk van een cliënt om terugval te voorkomen?
  • Hoe maak ik afspraken met de woningcorporaties en, bij regionale samenwerking, hoe krijg ik die afspraken binnen de regio zo uniform mogelijk?

Een knelpunt bij het begeleid gaan wonen zal het vinden van voldoende geschikte huisvesting zijn. De extra inspanning die gemeenten moeten doen om meer statushouders te huisvesten speelt daarbij een belangrijke rol. De buurt waar cliënten zich gaan vestigen zal voorbereid moeten worden om hen voor te bereiden op de komst van cliënten die in hun wijk gaan wonen en soms afwijkend gedrag vertonen.

Wat kan er in 2021 al gedaan worden?

Uitstel biedt mogelijkheden om nu al (meer) inzicht te krijgen in de cliënten die op termijn onder de verantwoordelijkheid van gemeenten gaan vallen. Wat is hun ondersteuningsbehoefte? Welke eisen stelt dit aan mijn organisatie? Zijn er in bouwprogramma’s en bij herbestemming van (maatschappelijk) vastgoed mogelijkheden om het woningaanbod beter te laten aansluiten bij de behoeften van de nieuwe cliënten? Regionale samenwerking lijkt voor veel gemeenten de beste manier om te komen tot een goed en evenwichtig aanbod van woonvoorzieningen.

Tenslotte zal nagedacht moeten worden over de dagbesteding. Voorkomen moet worden dat de verveling toe gaat slaan als cliënten van een intramurale beschermde woonvoorziening zelfstandig gaan wonen met begeleiding. Een vorm van arbeidsmatige dagbesteding waarbij wordt gekeken naar mogelijkheden van arbeid lijkt hiervoor het meest aangewezen. Tenslotte kan het nodig zijn bestaande contracten met zorgaanbieders BW te verlengen. Mocht dat niet mogelijk zijn dan zullen wellicht nieuwe contracten nodig zijn. De voorbereidingen daarvoor zullen in 2021 ter hand genomen moeten worden.

Meer weten?

Wilt u meer weten over BW en MO? Dan kunt u opnemen met Jos van Dijk via j.v.dijk@telengy.nl of 06 27 03 57 76.

 

 

 De Wet maatschappelijke ondersteuning in 2021

Lees het gehele artikel

De afgelopen tijd is er veel te doen geweest over de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De stijgende kosten door de vergrijzing en de vaste eigen bijdrage zorgen voor fors hogere uitgaven voor gemeenten. Het verzet van de VNG tegen de eigen bijdragemaatregel van het Rijk is tot op heden vruchteloos gebleken. Kunnen gemeenten hun werkwijze aanpassen om de kosten te beteugelen waardoor ook op termijn de zorg kan worden geboden voor hen die het echt nodig hebben? In dit artikel reikt Jos van Dijk daarvoor verschillende mogelijkheden aan.

De bedoeling van de Wmo

De opzet van de Wmo was om zorg dichterbij te organiseren en beter te laten aansluiten bij de behoeften van de burger. Uitgangspunt van de wet is de zelfredzaamheid, ook wel de eigen kracht genoemd.  Alleen die burgers die niet in staat zijn voor hun zorgvraag zelf een oplossing te vinden kunnen door de gemeente worden geholpen. Uit verschillende onderzoeken is inmiddels gebleken dat het vaak lastig blijkt om een beroep te doen op het netwerk van de zorgvrager. Deels omdat dat netwerk er niet is, maar ook speelt vraagverlegenheid een rol. Daarnaast wordt nogal eens de opvatting gehoord dat de overheid er toch is om zorg te leveren? Dat maakt dat het in de praktijk tegenvalt hoeveel burgers met succes een beroep doen op hun netwerk.

De vrijheid van gemeenten ingeperkt

Gemeenten zijn vrij om de wijze waarop de zorg verleend wordt te regelen binnen de kaders van de wet. Die vrijheid is de afgelopen jaren ingeperkt door zowel het Rijk alsook de rechter. Zo is door de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van oktober 2018 de bevoegdheid van gemeenten om hulp bij het huishouden resultaatgericht te indiceren ingeperkt. Een aantal faillissementen bij zorgaanbieders die soms inschreven onder de kostprijs om een contract te bemachtigen heeft geleid tot wetgeving om een mogelijke kaalslag in het zorglandschap te voorkomen. Wetgeving in de vorm van de AMvB reële prijs Wmo 2015. De AMvB bevat spelregels die gemeenten bij de inkoop dienen te volgen. Tenslotte heeft de eigen bijdrage die voor iedereen ongeacht het inkomen en vermogen gelijk is ervoor gezorgd dat ook aanvragers die financieel gezien de zorg zelf kunnen betalen de weg naar het zorgloket van de gemeente inmiddels weten te vinden. Iedere gemeente kent wel gevallen waarin burgers hun hulp bij het huishouden hebben opgezegd en er de voorkeur aan geven die zorg voortaan te laten leveren door de gemeente voor slechts € 19 per maand. Gemeenten zien dit met lede ogen aan en vaak hoor ik dat deze ontwikkeling niet te beïnvloeden zou zijn. De Wmo kent immers geen weigeringsgrond op basis van inkomen. Al met al valt blijkt het met die vrijheid van gemeenten dus best tegen te vallen.

Uitdagingen, maar ook kansen

Natuurlijk heeft de vergrijzing, de daardoor toegenomen zorgvraag en het afnemen van de beroepsbevolking consequenties. Vooral financieel gezien. Toch ben ik van mening dat gemeenten wel degelijk hun werkwijze nu al kunnen aanpassen om de zorg in de toekomst beter betaalbaar te houden. Zonder volledig te willen zijn noem ik er een aantal:

  1. In de beoordeling van de ondersteuningsvraag dient ook de financiële zelfredzaamheid aan de orde te komen. Aanvragers met een modaal of hoger inkomen kunnen bijvoorbeeld prima zelf de hulp in de huishouding regelen. Zij zijn in veel gevallen prima zelfredzaam om zelf de zorg te organiseren. Of een negatief besluit op een ondersteuningsvraag om financiële redenen in bezwaar overeind blijft, is moeilijk te voorspellen. Het loont zeker de moeite om hiermee aan de slag te gaan.
  2. Voor voorzienbare kosten is het logisch om daarvoor te reserveren. Ouder worden bijvoorbeeld brengt met zich mee dat de woning op termijn niet of minder geschikt is. Ouderen dienen erop voorbereid te worden dat zijzelf verantwoordelijk zijn die maatregelen te treffen die ervoor zorgen dat de (eigen) woning tijdig geschikt wordt gemaakt voor de oude dag. Zeker in het geval van een eigen woning met een fikse overwaarde zijn er inmiddels voldoende mogelijkheden om zo’n woningaanpassing zelf uit te laten voeren. Daarmee wordt ook tegemoet gekomen aan de wens van veel ouderen om zo lang mogelijk in de eigen woning te blijven wonen en kan het wooncomfort worden verbeterd. Om ouderen hierop voor te bereiden zal tijdig gestart moeten worden met voorlichting, een verandering van het beeld dat de gemeente wel voor je zorgt, en het zo nodig bieden van concrete hulp bij woonvragen door bijvoorbeeld woonconsulenten.
  3. Zorg voor voldoende geschikte woningen voor ouderen. Bij het opstellen van bouwprogramma’s, het aanpassen van bestemmingsplannen en het herbestemmen van (maatschappelijk) vastgoed dient rekening te worden gehouden met toekomstige woonbehoeften van ouderen.
  4. Voldoende aandacht voor preventie nu algemeen bekend is dat preventie loont. Door bezuinigingen is vaak minder geld beschikbaar voor preventie. Daarbij speelt ook een rol dat de revenuen van preventieactiviteiten maar deels terugvloeien naar gemeenten. Preventie zorgt namelijk ook voor lagere zorgkosten vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz). Het is dan ook zinvol overleg te starten met zorgkantoren en zorgverzekeraars om programma’s te starten en de kosten daarvoor gezamenlijk te dragen. Inmiddels zijn er landelijk tal van goede voorbeelden beschikbaar hoe zo’n overleg georganiseerd kan worden.
  5. Introductie van het begrip wederkerigheid bij het beoordelen van ondersteuningsvragen. Tijdens de gesprekken over ondersteuning wordt vaak alleen gekeken hoe die vraag kan worden opgelost. Bijna nooit wordt de vraag gesteld: ‘hoe zou u het vinden iets terug te doen voor anderen?’ Dat vind ik vreemd, zeker in het licht van de toegenomen eenzaamheid bij ouderen. In gesprekken met toegangsmedewerkers daarover hoor ik verschillende reacties zoals: ‘mag dat wel gezien de privacyregels’ of ‘ik heb al moeite om mijn werk af te krijgen en dat kan ik er niet bij doen’. Het is jammer dat hierdoor potentiële mogelijkheden om zorgvragers te ondersteunen onbenut blijven.

In financieel zwaar weer is het altijd moeilijk om voldoende geld vrij te maken om een goede sociale basisstructuur in stand te houden. Onduidelijk is immers wat dit oplevert. Op een goede manier investeren in een stevige basisstructuur is absoluut noodzakelijk om voor toekomstige zorgvragen adequate oplossingen te kunnen bieden. Mijn stelling is dan ook dat investeren in het sociaal domein geen kostenpost is, maar een investering in gezond ouder worden. Een duidelijke, integrale zorgvisie die domeinoverstijgend is, is daarvoor noodzakelijk.

Meer weten?

Wilt u meer weten over dit onderwerp en de mogelijke maatregelen die u kunt nemen? Hiervoor kunt u contact opnemen met Jos van Dijk, senior adviseur sociaal domein via j.v.dijk@telengy.nl of 06 27 03 57 76.

 

Transformeren, hoe doe je dat? Een voorbeeld uit de praktijk  

Lees het gehele artikel

Met de invoering van de Participatiewet, de Jeugdwet en de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is het sociaal domein het grootste domein binnen het takenpakket van de gemeente geworden. Ruim de helft van de totale gemeentelijke uitgaven betreft het sociaal domein. Steeds meer gemeenten komen niet uit met de budgetten vanuit het Rijk en zinnen op maatregelen om de kosten te beheersen. Tal van voorbeelden zijn inmiddels de revue gepasseerd, maar steeds is het daarbij de vraag: welke aanpak is in mijn gemeente nu effectief en zijn de effecten meetbaar?

Telengy-adviseur Jos van Dijk is als beleidsadviseur Participatie en Wmo binnen gemeente Oirschot nauw betrokken geweest bij de vernieuwende aanpak om de Wmo-begeleiding anders te organiseren. Hij laat u graag een kijkje in de keuken nemen.

De aanpak

Oirschot maakt deel uit de van de Gemeenschappelijke Regeling Samenwerking Kempengemeenten (GRSK). Deze vijf Kempengemeenten werken samen, hebben zowel de verordening alsook de beleidsregels op elkaar afgestemd en kennen één toegangsorganisatie die alle aanvragen Wmo toetst en zo nodig dienstverlening door zorgaanbieders vanuit de 2e lijn inzet. Naast deze regionaal werkende toegangsorganisatie kent Oirschot het lokale loket WIJzer. In dit loket is het maatschappelijk werk en het welzijnswerk opgegaan en bestaan er geen schotten meer tussen de geldstromen. Eén manager stuurt het loket aan om de transformatieopgave te kunnen realiseren. Uiteraard wordt bij de beoordeling van de vraag om ondersteuning uitgegaan van de eigen kracht van de aanvrager: wat kan de klant zelf aan hulp organiseren door vrienden en/of kinderen in te schakelen? Dit met als doel om alleen dié burgers te helpen die zelf de ondersteuning niet kunnen organiseren (de kantelingsgedachte). In de praktijk bleken weinig aanvragers hiertoe in staat waardoor Oirschot al weer enige jaren geleden besloot de toegang tot zorg voor haar burgers anders te organiseren. Uitgangspunten daarbij waren:

  • Eerder de hulpvraag in beeld krijgen en voorkomen dat een lichte zorgvraag leidt tot complexe en daardoor dure zorgvragen. De dorpsondersteuners die wijkgericht werken vormen de ogen en oren en in de wijk en vervullen hierin een belangrijke signalerende rol. Bijvoorbeeld door al vroeg een vrijwilliger in te zetten of zelf ondersteuning te bieden.
  • De ondersteuning zoveel mogelijk laagdrempelig en informeel aanbieden en inzetten op netwerkversteviging zodat de ondersteuning indien mogelijk kan worden afgeschaald.
  • Voorkomen van 2e lijns-indicaties, dan wel alleen die zorg via de 2e lijn inzetten die niet of niet geheel informeel kan worden geleverd.

De resultaten

De afgelopen jaren is het aantal klanten wat een beroep doet op de Wmo-voorziening begeleiding bij de vier Kempengemeenten gemiddeld met 30% gestegen. In Oirschot daarentegen is het aantal klanten wat gebruik maakt van deze voorziening niet gestegen, maar zelfs licht gedaald. Als gekeken wordt naar de uitgaven over diezelfde periode dan zien we een vergelijkbaar beeld. De gemiddelde stijging bij de vier Kempengemeenten in euro’s bedraagt 27%. In Oirschot is er ook sprake van een stijging die echter minder groot is, namelijk 8%. Duidelijk is geworden dat het snel inzetten van ondersteuning en investeren in netwerkversteviging loont, zowel maatschappelijk als financieel.

De pilot

In januari 2020 is in Oirschot een pilot gestart om te kijken of nog meer burgers die een beroep doen op ondersteuning in de vorm van begeleiding geholpen kunnen worden door zogenaamde ‘eigen trajecten’ in te zetten in plaats van geïndiceerde zorg. Daarbij geldt dat de klant minstens zo tevreden moet zijn over deze eigen dienstverlening. Ook mogen de kosten niet meer bedragen dan de kosten die een gecontracteerde zorgaanbieder in rekening brengt. Voor deze pilot is extra geld uitgetrokken om te kijken of deze manier van werken loont.

De eerste resultaten van de pilot zijn bemoedigend. Klanten zijn net zo tevreden en financieel gezien  zijn de kosten voor ‘eigen’ trajecten de helft goedkoper dan trajecten die door zorgaanbieders uitgevoerd worden. Doordat tijdens de ‘eigen’ trajecten wordt ingezet op vergroten van zelfredzaamheid en netwerkversterking zullen de trajecten over het algemeen korter duren waardoor de financiële besparing waarschijnlijk nog groter is. Dat laatste is echter lastig te meten, wat ook geldt voor de maatschappelijke effecten die moeilijk in geld zijn uit te drukken. Niet alle ondersteuningsvragen kunnen in Oirschot worden opgepakt. Inzet van gespecialiseerde zorg zal altijd nodig blijven.

Ook iets voor uw gemeente?

Alle gemeenten kennen algemene, vrij toegankelijke voorzieningen zoals het algemeen maatschappelijk werk. Gemeenten indiceren ook Wmo-begeleiding. Lichte vormen van begeleiding waarvoor nu indicaties worden afgegeven komen in principe voor een ‘eigen’ traject in aanmerking. Hoe meer ‘eigen’ trajecten ingezet kunnen worden, hoe meer dit leidt tot lagere uitgaven. Mocht de uitvoeringscapaciteit voor ‘eigen’ trajecten tekort schieten, dan loont het om aan de ‘voorkant’ extra te investeren in capaciteitsuitbreiding omdat een euro die daar wordt geïnvesteerd wordt terugverdiend door een besparing van twee euro in de 2e lijn. De ervaringen in Oirschot tonen aan dat dit mogelijk is.

Meer weten?

Wilt u meer weten over deze pilot en de daaraan ten grondslag liggende ambities? Bel of mail dan met onze senior adviseur Jos van Dijk, 06 27 03 57 76 of j.v.dijk@telengy.nl.

 

Integrale dienstverlening in Oirschot (WIJzer)

Lees het gehele artikel

Ik ben nu ruim een jaar als beleidsadviseur sociaal domein actief in Oirschot. Het ‘Model Oirschot’ (WIJzer) waar ik aan heb meegewerkt is al vaker in de publiciteit geweest en verschillende gemeenten hebben de afgelopen tijd interesse getoond in dit concept. De hoogste tijd dus om eens terug te blikken met wethouder Esther Langens om te kijken wat Oirschot onderscheidt van andere gemeenten.

Over WIJzer

Alle zorgvragen komen sinds 2018 centraal op één punt binnen. Daar wordt eerst gekeken of er achter de initiële vraag mogelijk nóg een behoefte zit. Of het nu eenzaamheid, financiële problemen, opvoedondersteuning of hulp bij het op orde krijgen van de administratie betreft: voor alle vragen kunnen burgers terecht bij WIJzer. Het voormalige welzijnswerk en het loket zorg zijn samen met de budgetten in toegangsorganisatie WIJzer samengebracht, onder de verantwoordelijkheid van één manager. Wijzer geeft indicaties af, maar levert ook zelf zorg en ondersteuning door middel van eigen trajecten. Dat doen meer toegangsorganisaties, maar dit concept is in Oirschot ver doorgevoerd. Hierbij wordt maximaal ingezet op preventie en eigen trajecten waardoor minder geïndiceerde tweedelijnszorg nodig is.

Belangrijk aldus Esther is dat je niet kijkt naar wat iemand vraagt, maar wat daadwerkelijk nodig is. De middelen zijn immers niet onbeperkt beschikbaar. Laat iemand zo lang mogelijk zelf de regie voeren, en neem geen verantwoordelijkheden te makkelijk over. Haar devies: Zoek naar een goede balans.

Dorpsondersteuners

Wat Oirschot onderscheidt van andere gemeenten is het werken met zogeheten ‘Dorpsondersteuners”. Esther is hier trots op en vertelt dat alle dorpen binnen de gemeente een dorpsondersteuner hebben. Dit zijn de ogen en oren van de buurt. Zij weten wat er speelt in de wijk en zijn voor burgers een laagdrempelig aanspreekpunt. Zeker nu in de coronacrisis hebben de dorpsondersteuners hun nut bewezen door signalen snel en adequaat op te pakken. Sommige inwoners melden zich immers niet zo snel bij een loket, zeker als dit niet om de hoek is. De dorpsondersteuners krijgen deels betaald voor hun werk en werken intensief samen met vrijwilligers. Uit onderzoek blijkt dat Oirschot in verhouding veel vrijwilligers kent. Daar is de afgelopen tijd dan ook actief op ingezet om te werken aan netwerkversteviging van de zorgvrager. Zo kan zorg sneller worden afgeschaald.

Organisatie

Oirschot werkt zowel met de Kempengemeenten samen alsook met de WSD-groep voor de uitvoering van de WSW en een deel van de Participatiewet. Samenwerken met twee regio’s vergt veel afstemming en coördinatie. Ook de privacywetgeving en de verschillende systemen waarmee gewerkt wordt maken het lastig om een actueel en volledig beeld van burgers te vormen. Esther zou graag zien dat hier een einde aan komt, zodat sturing en regievoering efficiënter kan. Op dit moment is een onderzoek gaande hoe de samenwerkingsstructuur kan worden verbeterd met als doel meer regie te kunnen voeren binnen het sociaal domein. Om de dienstverlening integraal te kunnen verlenen voert WIJzer de regie over de klant.

Sturing

Esther geeft aan meer inzicht te willen hebben in de verschillende geldstromen en de wijze waarop de uitvoering is georganiseerd. Het onderzoek van de visitatiecommissie VNG wat onlangs is afgerond zal meer inzicht verschaffen over de dienstverlening en organisatiestructuur. Gevraagd naar de ambities voor de komende tijd is Esther duidelijk: “nog meer eigen trajecten waardoor indiceren voor tweedelijnszorg minder nodig is, bijvoorbeeld voor de lichte trajecten begeleiding Wmo. De maatschappelijke werkers hebben al laten zien dat zij deze trajecten succesvol kunnen uitvoeren. Veelal met de hulp van vrijwilligers waardoor de kwaliteit van leven en zelfredzaamheid van de inwoner toeneemt, alsmede de kosten per traject aanmerkelijk lager zijn”.

Meer informatie

Wilt u meer weten over het ‘Model Oirschot’? Neem dan contact op met Telengy adviseur Jos van Dijk, 06 27 03 57 76 of j.v.dijk@oirschot.nl.

Beschermd Wonen naar alle gemeenten: veel te doen

Beschermd wonen - telengy
Lees het gehele artikel

Sinds 2015 zijn gemeenten op grond van de Wet maatschappelijk ondersteuning (Wmo) verantwoordelijk voor Beschermd Wonen (BW) voor mensen met psychiatrische problemen of licht verstandelijke beperkingen. De uitvoering van BW wordt, namens alle gemeenten, uitgevoerd door 43 centrumgemeenten. De landelijke overheid stuurt steeds meer op inclusie en extramuralisering. Dat betekent dat iedereen zoveel mogelijk mee moet kunnen doen in de maatschappij; ook mensen met een beperking die (nog) niet zelfstandig kunnen wonen. Gemeenten zijn aan zet om dit te realiseren. De overgang van centrumgemeenten naar alle gemeenten is uitgesteld van 2021 naar 2022.  Jos van Dijk, senior adviseur bij Telengy, begeleidt een tweetal gemeenten bij deze overgang.

Beschermd Wonen en de Wet langdurige zorg

In 2015 verscheen het rapport van de commissie Dannenberg: ‘Van beschermd wonen naar beschermd thuis’. De huidige populatie BW is op dit moment 30.000 mensen die wonen in een beschermde woonomgeving en daar ook begeleiding ontvangen. De doelstelling van het Rijk is dat op termijn de helft, 15.000 mensen, begeleid gaan wonen in een ‘gewone’ woning met begeleiding, extramuraal dus. De verwachting is dat met deze transformatie tenminste 10 jaar gemoeid zal zijn.

Gelijktijdig met de overgang van BW naar alle gemeenten wordt de Wet langdurige zorg (Wlz) opengesteld voor mensen die hun leven lang intensieve geestelijke gezondheidszorg (GGZ) nodig hebben. Ongeveer een derde van de huidige populatie BW zal naar verwachting instromen in de Wlz. Dat betreft klanten die naar verwachting levenslang aangewezen zullen zijn op een vorm van beschermd wonen. De exacte aantallen kunnen per gemeente verschillen. Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) zal deze beoordelingen verzorgen.

Zorgcontinuïteit is vooral voor deze groep klanten belangrijk. Door het Zorgkantoor actief te betrekken bij deze overgang, bijvoorbeeld bij het opstellen van de inkoopstrategie en de inkoop kan een deel van deze kwetsbare doelgroep mogelijk bij dezelfde zorgaanbieder blijven.

Inkoop

Gemeenten zullen ervoor moeten zorgen dat er op 1 januari 2022 nieuwe contracten liggen. In de regionale plannen van aanpak die bij het Ministerie zijn aangeleverd, zijn daar vaak al afspraken over gemaakt. Die plannen blijken echter nogal globaal te zijn. Vaak zien we dat de bestaande relatie met de huidige centrumgemeente in stand blijft. Inmiddels is duidelijk geworden dat de relatie met de centrumgemeenten vanaf 2022 nog 10 jaar in stand dient te blijven omdat de overgang naar alle gemeenten geleidelijk dient plaats te vinden binnen een tijdsbestek van 10 jaar. Maatschappelijke Opvang (MO) blijft, in tegenstelling tot eerdere plannen, in ieder geval nog 4 jaar bij de centrumgemeenten. Deze gemeenten hebben immers al veel expertise opgebouwd en veel voorzieningen bevinden zich in die gemeenten. In deze vier jaar wordt duidelijk of MO een taak van alle gemeenten gaat worden.

Voor een inkooptraject of aanbesteding is al gauw een jaar of meer nodig. Dat betekent dat er vanaf 2020 al nagedacht moet worden over de inkoopstrategie. Onderdeel daarvan is de duur van de contracten. Een succesvolle transformatie is eigenlijk alleen mogelijk als aanbieders betrokken worden bij de inkoop. De duur van de contracten, continuïteit van zorg en een niet te abrupte afbouw van intramurale zorg zijn onderdelen die aandacht moeten krijgen. Dat samenspel tussen gemeenten, Zorgkantoor en aanbieders is belangrijk om te voorkomen dat mensen tussen de wal en het schip vallen, of dat aanbieders in liquiditeitsproblemen komen en de continuïteit van zorg in de knel komt.

Voor gemeenten die begeleiding gaan inkopen geldt dat ze zich moeten realiseren dat de inkoop van begeleiding zal moeten aansluiten bij de inkoop van beschermd wonen producten. Het lijkt slim om een inkoopstrategie beschermd wonen/begeleiding op te stellen om te zorgen voor een toereikend en sluitend zorgaanbod.

Financiën

Naast de genoemde geleidelijke overgang van klanten gedurende een periode van 10 jaar zal een geleidelijke financiële overgang gaan gelden die ook 10 jaar in beslag gaat nemen. Daarnaast zal de vergoedingssystematiek in die 10 jaar gaan veranderen: van historische uitgaven stapsgewijs in 10 jaar toegroeien naar een objectief verdeelmodel. Er zal naar verwachting ook één budget komen voor zowel beschermd wonen als begeleiding. Deze beide kostensoorten werken als communicerende vaten: afschalen van beschermd wonen zorg leidt tot opschalen van begeleidingskosten.

Toegang

De toegang tot BW wordt in veel gevallen verzorgd door de centrumgemeente. De vraag is hoe gemeenten dit vanaf 2022 gaan organiseren. Bij de lokale toegangen zal kennis over BW opgebouwd moeten worden, zeker als de keuze wordt gemaakt om de complexe zorg regionaal te organiseren en de lichtere zorg lokaal in te zetten. Want waar leg je de knip tussen complexe zorg en lichtere zorg en hoe reken je de kosten toe?

Daarbij zal ook de vraag naar geschikte huisvesting aan de orde komen. Door regionaal samen te werken, kan de zorg zo efficiënt mogelijk worden ingezet en kan dure, intramurale zorg eerder worden afgeschaald als bijvoorbeeld geschikte woonruimte bij een omliggende gemeente beschikbaar is. Eén van de huidige knelpunten bij BW is het gebrek aan geschikte woonruimte waardoor er onvoldoende doorstroming is en dure zorg onnodig lang doorloopt. Nu al dient de verbinding gezocht te worden met het ruimtelijk domein om te anticiperen om de toekomstige huisvestingsbehoefte.

Preventie en nazorg

Dé uitdaging is om te voorkomen dat mensen op straat komen te staan. Voorkomen van huisuitzettingen, een integrale aanpak bij problemen en goed functionerende wijkteams zijn cruciaal om ervoor te zorgen dat mensen in een beschermde woonvorm terecht komen.  Samenwerken met de veiligheidsketen zorgt ervoor dat ook vanuit dat aspect wordt gekeken naar de beste oplossing voor de burger. Ook nieuwe vormen van opvang, zoals pauzeplekken om even op adem te komen, kunnen daaraan bijdragen. Daarbij is nazorg van belang. Hiermee wordt voorkomen dat mensen die zijn uitgestroomd uit BW terugvallen op zorg. Tot slot is er een goede verbinding nodig met de ‘sluitende aanpak verwarde personen’ en de nog nieuwe Wet op de verplichte GGZ die per 1 januari 2020 inwerking treedt .

Meer weten?

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Jos van Dijk, adviseur bij Telengy, via tel. nr. 06 27 03 57 76 of via e-mail: j.v.dijk@telengy.nl.

Wet verplichte GGZ (Wvggz) en Wet zorg en dwang (Wzd)

Lees het gehele artikel

Nog even en dan is het zover. Op 1 januari 2020 wordt de Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen (Bopz) ingetrokken en treden de Wet verplichte GGZ (Wvggz) en de Wet zorg en dwang (Wzd) in werking. Daar waar in de Bopz de nadruk lag op veiligheid en het herstellen van de openbare orde richten de Wvggz en de Wzd zich vooral op verplichte zorg en behandeling.

Doelstelling Wvggz en Wzd

De Wvggz en de Wzd bevatten verregaande vrijheidsbeperkende mogelijkheden om gedwongen zorg in te zetten. Dat kan alleen als alle mogelijkheden om vrijwillige zorg in te zetten niet hebben geleid of zullen leiden tot het gewenste effect. Gedwongen zorg is alleen toegestaan indien en zolang dit strikt noodzakelijk is en vrijwillige zorg (nog) geen optie is. In de wetten is dan ook het ultimum remedium beginsel opgenomen. Dat betekent dat gedwongen zorg alleen mag worden ingezet als alle andere mogelijkheden tot het inzetten van reguliere zorg niet leiden tot het gewenste effect. Het wederkerigheidsbeginsel dat in de wetten is opgenomen moet ervoor zorgen dat gemeenten zich maximaal inspannen om gedwongen zorg niet langer in te zetten dan strikt noodzakelijk is.

Het inzetten van gedwongen zorg kan ver gaan. Zo is bijvoorbeeld gedwongen opname mogelijk of het onder dwang toedienen van medicijnen. Om deze vergaande maatregelen in te kunnen zetten, dient sprake te zijn van ‘ernstig nadeel’ en is een zorgmachtiging van de rechter nodig. Er is sprake van ernstig nadeel als er sprake is of een dreiging bestaat dat sprake kan zijn van:

  • ernstige psychische schade, verwaarlozing of maatschappelijk teloorgang;
  • bedreiging van de veiligheid van de cliënt;
  • de algemene veiligheid van personen in het geding is.

Melding

Iedereen kan een melding doen als er mogelijk sprake is van verplicht in te zetten zorg als gevolg van een psychische stoornis. De wijze waarop een melding kan worden ingediend is vormvrij. Het is aan gemeenten om dit te organiseren. Dat kan lokaal, maar ook regionaal. Veel gemeenten hebben al een meldpunt verwarde personen. Het is voor de hand liggend het meldpunt Wvggz daar ook onder te brengen. Het onderscheid tussen deze groepen klanten is immers lastig op voorhand te maken. Verwacht wordt dat de meeste meldingen via het noodnummer 112 zullen komen of via zorgaanbieders of huisartsen. In de loop van 2020 zal een landelijk meldpunt worden ingericht waar naar verwachting de GGD op zal aansluiten.

Triage en verkennend onderzoek

Het eerste onderzoek (triage) én het verkennend onderzoek dienen binnen 14 dagen na binnenkomst van de melding afgerond te zijn. Triage zal in veel gevallen plaatsvinden door de lokale toegang die nu ook meldingen verwarde personen beoordeelt. Voor het verkennend onderzoek ligt dat anders. Tijdens dit onderzoek wordt vastgesteld of er sprake is van een psychische stoornis en of vrijwillige zorg niet mogelijk is. Dit oordeel kan alleen geveld worden door een organisatie met gedegen GGZ-kennis. De lokale toegangen zullen daar in veel gevallen niet toe in staat zijn. Gemeenten dienen dan ook een partij te kiezen die het verkennend onderzoek gedegen en snel kan afronden.

Zorgmachtiging

Als er sprake is van een ernstig nadeel als gevolg van een psychische stoornis en vrijwillige zorg blijkt niet mogelijk dan wordt bij de officier van justitie (OvJ) een aanvraag voor een zorgmachtiging ingediend. Dat kan via de gemeente, maar ook door bijvoorbeeld de politie of de huisarts. De OvJ wijst een geneesheer directeur aan die adviseert over de stoornis. Binnen vier weken neemt de OvJ een besluit. Als de OvJ van mening is dat gedwongen zorg nodig is, stelt hij een verzoekschrift op. De rechter doet zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie weken uitspraak. Indien gedwongen zorg nodig is geeft de rechter een zorgmachtiging af. Dit is de wettelijke basis op grond waarvan verplichte zorg mag worden ingezet.

Informatievoorziening

De uit te wisselen informatie dient beveiligd uitgewisseld te worden. Uiteraard via beveiligde e-mail, maar ook door gestandaardiseerde berichten. De mailverbinding dient te voldoen aan de NTA 7516 norm. Het landelijke berichtenverkeer zal worden uitgebreid. Vrijwel alle gemeenten werken nu al met een toepassing van Kohnraad voor het uitvoeren van de Wet BOPZ. Op dit moment is nieuwste versie van de Kohnraad applicatie nog niet beschikbaar. Ook is nog niet duidelijk of deze applicatie wordt aangesloten op de Basisregistratie Personen (Brp).

Wat moet er in ieder geval geregeld zijn op 1 januari 2020?

  1. Duidelijk moet zijn waar een Wvggz melding ingediend moet worden. Medewerkers van de toegang en het KCC zullen dit moeten weten. Basiskennis van de GGZ is nodig om een goede eerste inschatting te kunnen maken. Vanuit de VNG zijn voorbeelden beschikbaar gesteld om burgers te informeren. 24 x7 bereikbaarheid is geen vereiste. Voor spoedmeldingen gelden afwijkende regels vergelijkbare met de inbewaringstelling (ibs) uit de Bopz.
  2. Alle meldingen dienen geregistreerd te worden. Dat zal in Kohnraad moeten geschieden, maar mogelijk ook in andere (regie) systemen. Voor het kwartaaloverleg tussen Openbaar Ministerie (OM), GGZ-zorgverleners en gemeenten zal inzicht verschaft moeten worden over de aantallen meldingen, triages en verkennende onderzoeken. Het kwartaaloverleg zal op GGD/Veiligheidsregio schaal plaats vinden.  Afstemming tussen de burgemeester en wethouder zorg is nodig om een goed totaaloverzicht te hebben van meldingen.
  3. De nieuwe werkwijze zal aan dienen te sluiten bij de sluitende aanpak verwarde personen.
  4. Tijdens het periodiek ketenoverleg of casusoverleg zal aandacht moeten komen voor situaties die direct of op termijn onder de Wvggz kunnen vallen. Hierbij zullen bijvoorbeeld betrokken kunnen worden: politie, toegangsteams, bemoeizorg, huisartsen en woningcorporaties.

Het doel van de Wvggz en de Wzd is dat meer vanuit de zorgvraag wordt geacteerd waardoor minder vanuit het domein openbare orde en veiligheid opgetreden hoeft te worden. Naar verwachtingen zal 80% van de huidige Bopz meldingen onder de Wvggz gaan vallen.

Meer weten?

Mocht u naar aanleiding van dit artikel nog vragen hebben, dan kunt u deze stellen aan Jos van Dijk, senior adviseur sociaal domein op 06 27 03 57 76 of j.v.dijk@telengy.nl

 

 

 

Wet inburgering 2021

handen-in-puzzel
Lees het gehele artikel

De nieuwe Wet inburgering zou aanvankelijk per 1 juli 2020 in werking treden. Dit bleek te ambitieus te zijn. Verwacht wordt dat de Wet inburgering per 1 januari 2021 van kracht zal worden. De langere invoeringstermijn zal gebruikt worden om een aantal pilots uit te voeren. Ervaringen uit de pilots zullen gebruikt worden om de wet zo goed mogelijk te laten aansluiten bij de veranderopgave inburgering.

Waarom een nieuwe inburgeringswet?

De huidige inburgeringswet dateert van 2013. In deze wet ligt de regie voor de inburgering bij de inburgeraar zelf. Uit evaluaties is gebleken dat succesvol inburgeren lastig is. Daarom krijgen gemeenten vanaf 2021 de regie op de inburgering weer terug. Voor een aantal mensen geldt dat zij nog onder huidige Wet inburgering 2013 vallen. Om deze groep mensen ook goed te kunnen ondersteunen hebben gemeenten extra geld aan het Rijk gevraagd en ook gekregen. Zowel in 2019 als 2020 wordt 20 miljoen euro extra vrij gemaakt hiervoor.

Uitgangspunten van de wet

Het inburgeringsbeleid gaat drastisch op de schop. Het doel van de nieuwe wet is dat nieuwkomers direct aan het werk gaan en gelijktijdig de Nederlandse taal leren. Nu is het zo dat werken vaak niet mogelijk is omdat cursussen gevolgd worden. Ook blijken er tal van louche aanbieders van taalcursussen een graantje mee te willen pikken op de markt.

Door taalonderwijs af te stemmen op de werktijden, in zogenaamde duale trajecten, zullen inburgering en integreren sneller gaan. Het leenstelsel wordt afgeschaft en gemeenten worden verantwoordelijk voor het organiseren van taalonderwijs. Het niveau van het taalonderwijs zal worden verhoogd omdat dit de kansen op een baan vergroot. Voor iedere nieuwkomer zal een individueel plan worden opgesteld gebaseerd op het leerniveau en leerroute. Uit een assessment zal blijken welk taalniveau realistisch is. Nieuwkomers dienen een aanbod te krijgen wat past bij hun mogelijkheden.

Ook financieel zal er het nodige veranderen. Gemeenten worden ervoor verantwoordelijk dat gedurende de eerste maanden na de komst van de nieuwkomer naar de gemeente de vaste lasten zoals huur en ziektekostenverzekering vanuit de uitkering rechtstreeks wordt betaald. De duur van deze ondersteuning zal individueel bepaald worden en vastgelegd in een persoonlijk Plan Inburgering en Participatie. Werk (PIP). Alles met als doel de nieuwkomer zo snel mogelijk te laten integreren.

Plan Inburgering en Participatie (PIP)

De gemeenten Nuenen, Son en Breugel, Best en Oirschot gaan de pilot PIP uitvoeren onder verantwoordelijkheid van het Ministerie SZW voor de categorie kleine gemeenten. In totaal zal de komende 15 maanden gewerkt worden aan het opstellen van in totaal zo’n 100 Plannen Inburgering en Participatie (PIP). In de PIP’s zullen 13 leefgebieden onderzocht worden en zal in samenspraak met de nieuwkomers een integraal PIP worden opgesteld.

In de PIP zullen de volgende leefgebieden in beeld worden gebracht en worden afgesproken en vastgelegd welke acties daarvoor nodig zijn:

  • Leerbaarheid
  • Opleiding
  • Werkervaring en/of vrijwilligerswerk
  • Praktische competenties en vaardigheden
  • Werknemersvaardigheden
  • Taalniveau
  • Motivatie/interesses
  • Mate van zelfredzaamheid
  • Digitale vaardigheden
  • Gezinssituatie
  • Fysieke gezondheid
  • Mentale gezondheid
  • Sociaal netwerk

Uit de eerste ervaringen die inmiddels zijn opgedaan blijkt dat het opstellen van een PIP en het regie voeren op het nakomen van de afspraken uit het plan behoorlijk wat tijd kost. Verschillende partijen zijn immers betrokken bij het uitvoeren van het plan: maatschappelijke organisaties, vrijwilligers, de uitvoerder van de Participatiewet, de uitvoerder van werkgeversdienstverlening en vluchtelingenwerk.  Het PIP is feitelijk het ‘spoorboekje’ voor de komende tijd zodat zowel de nieuwkomer als degene die verantwoordelijk voor de uitvoering weet wat er moet gebeuren en wie daarin een rol heeft.

Wie gaat de regie voeren op de PIP’s?

Succesvol integreren van nieuwkomers kan alleen als regie gevoerd wordt op de uitvoering van het PIP plan. Bij regie voeren hoort doorzettingsmacht, maar ook verbindend vermogen van de regievoerder. Alle betrokken partijen zullen immers de doelen uit het PIP plan moeten onderschrijven. Acties zullen goed op elkaar afgestemd moeten worden en periodiek zal de voortgang gemonitord dienen te worden. De regievoerder dient dit te realiseren waarbij niet alle informatie gedeeld mag worden. De AVG verlangt immers dat duidelijke afspraken gemaakt worden en verwerkingsovereenkomsten worden opgesteld.

Ervaringen tot nu toe

De eerste ervaringen met het opstellen van PIP’s laten het volgende beeld zien:

  1. Een regievoerder dient over een aantal belangrijke competenties te beschikken zoals luisteren, verbinden en overtuigen. Daarnaast moet een regievoerder durven te escaleren als de uitvoering van het plan stagneert.
  2. De regievoerder dient mandaat te hebben om knopen door te hakken. Eventuele knelpunten in beleid of subsidieafspraken dienen tijdig gemeld te worden waarna de gemeente adequaat dient te reageren en zo nodig actie onderneemt.
  3. Een full-time regievoerder kan zo’n 40 tot 45 casussen intensief begeleiden. Een grotere ‘caseload’ leidt onherroepelijk tot stagnatie in het uitvoeren van PIP’s.
  4. Voor ketenpartijen is het wennen dat er een plan met planning is en de regievoerder ketenpartijen soms overruled.
  5. Organiseren van dienstverlening die er niet is, maar wel nodig is kost tijd maar werkt wel. Voormalige SW-organisaties of werkbedrijven kunnen hierin een prima rol vervullen.

Meer weten?

Jos van Dijk is projectleider van de pilot PIP voor de gemeente Oirschot. Wilt u meer weten over dit onderwerp, neem dan contact met hem op via j.v.dijk@telengy.nl of 06 27 03 57 76.

 

 

 

Wet verplichte GGZ (Wvggz) en Wet zorg en dwang (Wzd)

Lees het gehele artikel

Op 1 januari 2020 treden de Wet verplichte GGZ (Wvggz) en de Wet zorg en dwang (Wzd) in werking. Beide wetten vervangen de Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ). De Wvggz richt zich op mensen met een psychische stoornis die ernstig nadeel veroorzaken voor zichzelf of voor hun omgeving. De Wzd richt zich op mensen met een psychogeriatrische stoornis of een verstandelijke beperking die net als de doelgroep Wvggz ernstig nadeel veroorzaken.

Waarom wordt de Wet BOPZ vervangen?

Uit evaluaties van de Wet BOPZ is gebleken dat de wet niet langer voldoet omdat:

  • De Wet BOPZ een opnamewet is met gedwongen opname als doel. De wet wordt vooral toegepast in situaties waarbij de openbare orde in het geding is. Vaak blijkt bij gedwongen opname dat er sprake van een zorgbehoefte die niet adequaat kan worden opgepakt omdat de wet nauwelijks mogelijkheden tot gedwongen zorg biedt.
  • Voor de doelgroep mensen met een psychische stoornis is een andere aanpak nodig dan voor de doelgroep verstandelijk beperkten. Dit pleit voor 2 nieuwe wetten.

Doelstelling Wvggz en Wzd

De Wvggz en de Wzd bevatten verregaande vrijheidsbeperkende maatregelen en de mogelijkheid om gedwongen zorg in te zetten. Dat kan alleen als alle mogelijkheden om vrijwillige zorg in te zetten niet hebben geleid tot het gewenste effect. Gedwongen zorg is alleen toegestaan zolang dit strikt noodzakelijk is en vrijwillige zorg nog geen optie is. In de wet is dan ook het ultimum remedium beginsel verankert. Het wederkerigheidsbeginsel dat in de wet is opgenomen moet ervoor zorgen gemeenten zich maximaal inspannen om voorzieningen op het gebied van huisvesting of financiën te treffen als gedwongen zorg wordt ingezet. Dit om ervoor te zorgen dat gedwongen zorg niet langer wordt ingezet dan strikt noodzakelijk is.

Het inzetten van gedwongen zorg kan ver gaan. Zo is een gedwongen opname mogelijk of het onder dwang toedienen van medicijnen. Om deze vergaande maatregelen in te kunnen zetten dient sprake te zijn van ‘ernstig nadeel’. Dit is het geval als er sprake is of een dreiging bestaat dat sprake kan zijn van zaken als:

  • ernstige psychische schade, verwaarlozing of maatschappelijk teloorgang;
  • bedreiging van de veiligheid van de cliënt;
  • de algemene veiligheid van personen in het geding is.

Melding

Iedereen kan een melding doen als er mogelijk sprake is van verplicht in te zetten zorg als gevolg van een psychische stoornis. Op welke wijze de melding moet worden ingediend is vormvrij. Het is aan gemeenten om dit te organiseren. Dat kan lokaal, maar ook regionaal. Veel gemeenten hebben al een meldpunt verwarde personen. Het ligt voor de hand om hierbij aan te sluiten. Dat is zowel kosteneffectief als duidelijk voor burgers en ketenpartijen. Of onterechte meldingen worden gedaan zal nog moeten blijken. Geluidsoverlast en burenruzie kunnen ertoe leiden dat er meldingen worden gedaan die niet onder de wet vallen, maar waar gemeenten wel tijdig op moeten acteren.

Triage en verkennend onderzoek

Het eerste onderzoek (triage) én het verkennend onderzoek dienen binnen 14 dagen afgerond te zijn. Triage zal in veel gevallen plaatsvinden door de lokale toegang die nu ook meldingen verwarde personen beoordeelt. Voor het verkennend onderzoek ligt dat anders. Tijdens dit onderzoek wordt vastgesteld of er sprake is van een psychische stoornis en of vrijwillige zorg niet mogelijk is. Dit oordeel kan alleen geveld worden door een organisatie met gedegen GGZ-kennis. De lokale toegangen zullen daar in veel gevallen niet toe in staat zijn. Gemeenten dienen een partij te kiezen die het verkennend onderzoek gedegen en binnen  korte tijd kan afronden. Triage én verkennend onderzoek dienen immers binnen 14 dagen te afgerond. Dat kan een lastige opgave blijken bij zorgmijders.

Zorgmachtiging

Als er sprake is van een ernstig nadeel als gevolg van een psychische stoornis en vrijwillige zorg blijkt niet mogelijk dan wordt bij de officier van justitie (OvJ) een aanvraag voor een zorgmachtiging ingediend. Dat kan via de gemeente, maar ook door bijvoorbeeld de politie. De OvJ wijst een geneesheer directeur aan die adviseert over de stoornis van de burger. Binnen vier weken neemt de OvJ een besluit. Als de OvJ van mening is dat gedwongen zorg nodig is stelt hij een verzoekschrift op. De rechter doet zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie weken uitspraak in de vorm van het afgeven van een zorgmachtiging. Dit is de wettelijke basis op grond waarvan verplichte zorg mag worden ingezet.

De OvJ draagt zorg voor het uitvoeren van de zorgmachtiging. Vanuit het Openbaar Ministerie wordt de historie van eventuele eerdere maatregelen bekend gemaakt. De zorgmachtiging wordt gestuurd naar de burgemeester, de betrokkene en diens advocaat, de geneesheer-directeur, de inspectie en zo nodig de wettelijke vertegenwoordiger als het een minderjarige betreft. Als het uitvoeren van de zorgmachtiging strijdig is met de zorg die al wordt ingezet vanuit de Jeugdwet dan prevaleert het uitvoeren van de zorgmachtiging.

Informatievoorziening

De uit te wisselen informatie dient beveiligd uitgewisseld te worden. Uiteraard via beveiligde e-mail, maar ook door nieuwe gestandaardiseerde berichten. Daarvoor wordt het landelijke berichtenverkeer uitgebreid. Vrijwel alle gemeenten werken nu al met een toepassing  van Kohnraad voor het uitvoeren van de Wet BOPZ. Binnenkort verschijnt een nieuwe versie van deze applicatie die de functionaliteiten bevat om de nieuwe taken beveiligd en gestandaardiseerd uit te kunnen voeren. Informatie-uitwisseling hoeft niet verplicht via Kohnraad te verlopen. Gemeenten zijn hier vrij in, maar hebben een stevige uitdaging als zij op andere wijze informatie willen uitwisselen.

Wat moet er gebeuren voor 1 januari 2020?

De tijd tot 2020 is beperkt als gemeenten nog weinig hebben gedaan om de wetten te implementeren. De volgende besluiten zullen in ieder geval genomen dienen te worden:

  1. Allereerst dient een keuze te worden gemaakt op welke wijze de meldingen gedaan kunnen worden. 24 x7 bereikbaarheid is geen vereiste.
  2. Dan zal een keuze gemaakt moeten worden welke instantie het verkennend onderzoek uitvoert. Voor kleine gemeenten is te overwegen dit onderzoek regionaal te laten uitvoeren aangezien het de verwachting is dat het om slechts enkele meldingen per maand zal gaan. Vanaf 2020 zullen iedere drie maanden regio overleggen tussen het OM, GGZ zorgaanbieders en gemeenten plaatsvinden op de GGD/Veiligheidsregio schaal. Het is efficiënt als niet alle gemeenten daarbij aan hoeven te schuiven,
  3. Over hoe de nieuwe werkwijze aansluit bij de bestaande werkwijze ‘sluitende aanpak verwarde personen’ . Daar zullen afspraken over gemaakt moeten worden.
  4. Al in 2019 zullen, bijvoorbeeld door werksessies met de betrokken ketenpartijen zoals zorgpartners, politie, toegangsteams, bemoeizorg, huisartsen en wooncorporaties besproken moeten worden welke aanpak het beste zal werken.
  5. Tenslotte zal de informatievoorzieningen tijdig ingericht moeten worden.

De Wvggz en de Wzd beogen dat gemeenten meer vanuit de zorgvraag gaan acteren en minder vanuit openbare orde en veiligheid. Door adequater te acteren vanuit de zorgbehoefte zullen minder overlast gevende situaties ontstaan zo is de verwachting. Door de toenemende ambulantisering zullen de komende jaren vaker situaties ontstaan dat mensen op eigen kracht hun leven op orde moeten krijgen en daar moeite mee hebben. Niet of niet tijdig acteren door gemeenten kan leiden tot een toename van het aantal opnamen maatschappelijke opvang of beschermd wonen. Dit is zowel kostbaar alsook zeer ingrijpend voor mensen. Gemeenten staan aan de lat om proactief aan de slag te gaan om de wetten tot een succes te laten worden. Dit kunnen zij niet alleen en samenwerking is nodig met alle ketenpartijen zoals eerder benoemd.

Meer weten?

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Jos van Dijk, adviseur bij Telengy, via tel. nr. 06 27 03 57 76 of via e-mail: j.v.dijk@telengy.nl.

 

 

 

 

Beschermd wonen naar alle gemeenten

Lees het gehele artikel

Sinds 2015 zijn gemeenten op grond van de Wet maatschappelijk ondersteuning (Wmo) verantwoordelijk voor de taak Beschermd Wonen (BW) voor mensen met psychiatrische problemen of licht verstandelijke beperkingen. De uitvoering van BW wordt, namens alle gemeenten, gedaan door 43 centrumgemeenten. Daarnaast wordt door de overheid steeds meer gestuurd op inclusie. Dat betekent dat iedereen zoveel mogelijk mee moet kunnen doen in de maatschappij; ook mensen met een beperking dus die (nog) niet zelfstandig kunnen wonen. Gemeenten zijn dus aan zet om dit te realiseren. Vanaf 2021 zullen alle gemeenten BW zelf moeten organiseren. Jos van Dijk, senior adviseur bij Telengy, begeleidt een tweetal gemeenten hierbij.  

Beschermd wonen en de Wet langdurige zorg

In 2015 verscheen het rapport van de commissie Dannenberg: ‘Van beschermd wonen naar beschermd thuis’. De huidige populatie BW is op dit moment 30.000 mensen die wonen in een beschermde woonomgeving en daar ook begeleiding ontvangen. De doelstelling van het Rijk is dat op termijn de helft, 15.000 mensen, begeleid gaan wonen in een ‘gewone’ woning met begeleiding, extramuraal dus. De verwachting is dat met deze transformatie tenminste 10 jaar gemoeid zal zijn.  

Gelijktijdig met de overgang van BW naar alle gemeenten wordt de Wet langdurige zorg (Wlz) opengesteld voor mensen die hun leven lang intensieve geestelijke gezondheidszorg (GGZ) nodig hebben. Ongeveer een derde van de huidige populatie BW zal naar verwachting instromen in de Wlz. De exacte aantallen kunnen per gemeente verschillen. Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) zal deze beoordelingen verzorgen. De beoordelingen zullen verspreid over 2020 plaats vinden.  

Zorgcontinuïteit is voor deze groep klanten belangrijk. Door het Zorgkantoor actief te betrekken bij deze overgang, bijvoorbeeld bij het opstellen van de inkoopstrategie en de inkoop kan een deel van deze kwetsbare doelgroep mogelijk bij dezelfde zorgaanbieder blijven.  

Inkoop

Gemeenten zullen ervoor moeten zorgen dat er op 1 januari 2021 nieuwe contracten liggen. In de regionale plannen van aanpak die bij het Ministerie zijn aangeleverd, zijn daar vaak al afspraken over gemaakt. Die plannen blijken echter nogal globaal te zijn. Vaak zien we dat de bestaande relatie met de huidige centrumgemeente in stand blijft. Gemeenten maken in deze situatie dan ook veelal de keuze om complexe zorg door de centrumgemeente te laten uitvoeren. Deze gemeenten hebben immers al veel expertise opgebouwd en veel voorzieningen bevinden zich in die gemeenten.  

Voor een inkooptraject of aanbesteding is al gauw een jaar nodig. Dat betekent dat er nu al nagedacht moet worden over de inkoopstrategie. Onderdeel daarvan is de duur van de contracten. Een succesvolle transformatie is eigenlijk alleen mogelijk als aanbieders betrokken worden bij de inkoop. De duur van de contracten, continuïteit van zorg en een niet te abrupte afbouw van intramurale zorg zijn onderdelen die aandacht moeten krijgen. Dat samenspel tussen gemeenten, Zorgkantoor en aanbieders is belangrijk om te voorkomen dat mensen tussen de wal en het schip vallen, of dat aanbieders in liquiditeitsproblemen komen en de continuïteit van zorg in de knel komt 

Daarnaast zal de duur van de contracten realistisch moeten zijn. Wanneer van aanbieders wordt verwacht dat zij veranderingen doorvoeren en contracten aanbieden met een korte doorlooptijd, is de kans groter dat aanbieders onvoldoende in staat zijn de gewenste veranderingen ook daadwerkelijk te realiseren. Daar staat tegenover dat mogelijk nieuwe aanbieders zich gaan aandienen die een deel van de (nieuwe) markt gaan verzorgen.  

Toegang

De toegang tot BW wordt in veel gevallen verzorgd door de centrumgemeente. De vraag is hoe gemeenten dit vanaf 2021 gaan organiseren. Bij de lokale toegangen zal kennis over BW opgebouwd moeten worden, zeker als de keuze wordt gemaakt om de complexe zorg regionaal te organiseren en de lichtere zorg lokaal in te zetten. Want waar leg je de knip tussen complexe zorg en lichtere zorg en hoe reken je de kosten toe?  

Daarbij zal ook de vraag naar geschikte huisvesting aan de orde komen. Door regionaal samen te werken, kan de zorg zo efficiënt mogelijk worden ingezet en kan dure, intramurale zorg eerder worden afgeschaald als bijvoorbeeld geschikte woonruimte bij een omliggende gemeente beschikbaar is. Eén van de huidige knelpunten bij BW is het gebrek aan geschikte woonruimte waardoor er onvoldoende doorstroming is en dure zorg onnodig lang doorloopt.  

Verdeelmodel

Op dit moment ontvangen centrumgemeenten voor BW en Maatschappelijke Opvang (MO) jaarlijks een bijdrage voor de uitvoering. Eventuele tekorten zijn voor rekening van de centrumgemeenten. Dat gaat veranderen. Per 2021 ontvangen alle gemeenten één budget voor BW, MO én Begeleiding (BG). Dat bedrag zal gebaseerd zijn op historische uitgaven, maar stapsgewijs de komende jaren worden omgezet naar een objectief verdeelmodel.  

In maart 2019 is al een voorlopige verdeling van de budgetten bekend gemaakt. Eventuele tekorten komen dan vanaf 2021 ten laste van alle gemeenten. Interessant is om na te denken over een vorm van verevening van kosten als een gemeente door niet te beïnvloeden factoren geconfronteerd wordt met een forse kostenstijging. Zeker de eerste jaren kan dat ervoor zorgen dat de samenwerking een positieve impuls krijgt.  

Preventie en nazorg

Dé uitdaging is om te voorkomen dat mensen op straat komen te staan. Voorkomen van huisuitzettingen, een integrale aanpak bij problemen en goed functionerende wijkteams zijn cruciaal om ervoor te zorgen dat mensen in een beschermde woonvorm terecht komen. Samenwerken met de veiligheidsketen zorgt ervoor dat ook vanuit dat aspect wordt gekeken naar de beste oplossing voor de burger. Ook nieuwe vormen van opvang, zoals pauzeplekken om even op adem te komen, kunnen daaraan bijdragen. Daarbij is nazorg van belang. Hiermee wordt voorkomen dat mensen die zijn uitgestroomd uit BW terugvallen op zorg. Tot slot is er een goede verbinding nodig met de ‘sluitende aanpak verwarde personen’ en de nog in te voeren Wet op de verplichte GGZ .  

De uitdaging waar gemeenten voor staan is stevig. Een duidelijke en richtinggevende visie en overleg met ketenpartijen, regiogemeenten en het Zorgkantoor op basis van een duidelijke visie zijn randvoorwaarden voor een succesvolle transformatie.

Meer weten?

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Jos van Dijk, adviseur bij Telengy, via tel. nr. 06 27 03 57 76 of via e-mail: j.v.dijk@telengy.nl.

Jeugdzorgkosten blijven stijgen: hoe krijgen gemeenten meer grip op de uitgaven?

Lees het gehele artikel

In 2017 gaven gemeenten bijna 20% meer uit aan jeugdzorg en de verwachting is dat de kosten in 2018 verder zullen stijgen. Door meer in te zetten op preventie, dure jeugdzorg eerder af te schalen en de samenwerking met de huisartsen te verbeteren verwachten gemeenten de kosten beter in de hand te houden. Deze interventies zijn al vaker genoemd, maar hebben nog niet tot het gewenste resultaat geleid. Opvallend daarbij is dat besluiten die in het kader van de Jeugdwet zijn genomen verhoudingsgewijs veel minder vaak in bezwaar worden bestreden. Ligt daar mogelijk een causaal verband met de hoge kosten? De hamvraag is dan ook: welke interventies zijn effectief en hoe pak je dat aan? Uiteraard hangt dit sterk af van de lokale situatie, maar een aantal maatregelen die effect sorteerden en waarbij ik nauw betrokken was, wil ik graag met u delen.  

De huisarts en toegang tot jeugdzorg 

Naast de gemeentelijke toegang kan jeugdzorg ook worden ingezet op basis van een verwijzing van de huisarts of jeugdarts. Landelijk gezien betreft dit ongeveer de helft van alle verwijzingen naar jeugdzorg. Weliswaar heeft de gemeente de formele bevoegdheid om de door de zorgaanbieder geïndiceerde zorg op basis van die verwijzing ter discussie te stellen, maar in de praktijk gebeurt dit vrijwel nooit. Ik vermoed dat inmiddels alle toegangsteams wel op een of andere manier met huisartsen samenwerken. Echter, nog steeds zien we dat het percentage verwijzingen via de huisarts gelijk blijft en dat daarmee ruim de helft van de gemeentelijke uitgaven voor jeugdzorg zijn gemoeid. Uitgaven waar gemeenten lastig grip op krijgen.  

Belangrijk is dan ook dat de samenwerking met huisartsen en POH-ers (praktijkondersteuners) wordt geïntensiveerd vanuit een gezamenlijke verantwoordelijkheid om de meest effectieve zorg in te zetten. Als sociale problematiek een belangrijke reden is dat het met het kind niet goed gaat, is een verwijzing van een huisarts naar een GGZ-instelling waar daar niet aan wordt gewerkt weinig zinvol. Daar zullen gesprekken met huisartsen en POH-ers dus over moeten gaan. Ik heb goede ervaringen opgedaan met een verwijskaart die huisartsen en POH-ers ondersteunt bij het maken van een  bewuste afweging welke organisatie het beste de jeugdhulp kan bieden. Indien blijkt dat er door tijdgebrek (te) snel wordt verwezen, zorg er dan voor dat er voldoende POH-uren beschikbaar komen. Investeer als gemeente zo nodig zelf daarin. Tenslotte is een lange wachttijd bij de toegangsteams funest. Ouders willen immers het beste voor hun kind en zullen bij een lange wachttijd de huis- of jeugdartsentoegang kiezen.  

Het toegangsteam 

Naast een goede samenwerking met de huisartsen is voldoende deskundigheid binnen een toegangsteam en het zelf kunnen bieden van kortdurende hulp belangrijk. Daardoor hoeft minder snel te worden doorverwezen. Zo heb ik voor een gemeente waar ik actief ben ervaren dat het toevoegen van een psycholoog (die zelf ook behandelt) aan het toegangsteam leidt tot een grondigere analyse van de hulpvraag en minder doorverwijzingen. Daarnaast kan dan ook ingezet worden op gesprekken met ouders om de gevolgen van een dreigende (v)echtscheiding zoveel mogelijk te beperken.  

Samenwerken met het onderwijs 

Problemen met kinderen zijn meestal al vroeg bekend binnen het onderwijs. Door samen te werken met scholen en daar regelmatig aanwezig te zijn, kan afwijkend gedrag van kinderen vroegtijdig worden onderkend. Door snel de juiste ondersteuning te bieden wordt voorkomen dat op latere leeftijd de problemen verergeren en duurdere zorg nodig is. Zo bleek in een gemeente die ik adviseer bijvoorbeeld dat het product diagnostiek opvallend vaak werd ingezet. Door intensiever samen te werken bleek een diagnose in veel gevallen niet nodig te zijn. Betere samenwerking leidde ertoe dat het aantal indicaties diagnostiek gehalveerd kon worden.  

Eén gezin, één plan en één regisseur 

Bij de start van de transities was de opdracht aan gemeenten duidelijk. Samenwerken, informatie delen en indien nodig dienstverlening aan inwoners op elkaar afstemmen. Bij gezinnen waar meerdere problemen tegelijk spelen zal regie gevoerd moeten worden. Dat blijkt in de praktijk niet mee te vallen. Regievoering wordt namelijk op verschillende manieren ingericht. Dat is niet erg, zolang regievoering maar wordt gezien als middel en niet als doel op zich. In de meeste gevallen is regievoering niet nodig, is mijn stelling. Zelfs als er twee of meer ondersteuningsvragen van een inwoner gelijktijdig worden behandeld, hoeft daarop in veel gevallen geen regie te worden gevoerd. Zelf hanteer ik de volgende uitgangspunten voor regievoering: 

  • Indien er twee of meer ondersteuningsvragen op meerdere leefgebieden spelen die in samenhang met elkaar opgepakt moeten worden voer je regie (vanuit de klant bezien en/of vanuit financieel oogpunt).
  • De regievoerder stuurt op de voortgang van de dienstverlening. De regievoerder heeft doorzettingsmacht of kan escaleren.
  • Voor iedereen binnen het sociaal domein is zichtbaar dat regie wordt gevoerd. Deel alleen dat er regie wordt gevoerd, en niet wat er speelt binnen het gezin.
  • Doe wat nodig is, denk ‘out of the box’ en kijk daarna of dit binnen de regels past. Durf af te wijken van regels als dit in het belang is van het kind en/of gezin.  

Er kan op veel manieren gestuurd worden om meer ‘in control’ te komen. Een aantal mogelijkheden zijn hierbij de revue gepasseerd.

Meer weten?

Wilt u meer weten over deze of andere mogelijkheden om de kosten van jeugdzorg te beperken? Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Jos van Dijk, adviseur bij Telengy, via tel. nr. 06 27 03 57 76 of via e-mail: j.v.dijk@telengy.nl.

 

Toegang sociaal domein Zevenaar

Lees het gehele artikel

De gemeenten Zevenaar (32000 inwoners) en Rijnwaarden (11000 inwoners) vormen na de herindeling sinds 1 januari 2018 de nieuwe gemeente Zevenaar. Op verschillende gebieden werd al samengewerkt, maar beide gemeenten kenden een eigen organisatie van de toegang tot het sociaal domein. Weliswaar bestond er een gedeelde visie, maar in de uitwerking daarvan zijn verschillende inrichtingskeuzes gemaakt.

Medio 2017 is een werkgroep Toegang aan de slag gegaan om de gedeelde visie om te zetten naar een Inrichtingsplan Toegang. Daarbij is aandacht besteed aan gebiedsgericht werken zodat de nieuwe gemeente Zevenaar vanaf 2018 volledig gebiedsgericht werkt. In die periode was Telengy-adviseur Jos van Dijk betrokken bij deze ontwikkeling als teamleider Maatschappelijke Ondersteuning.

Toegang Rijnwaarden versus Zevenaar

Rijnwaarden kende tot 2018 een Sociaal Team waarbinnen generalisten alle zorgvragen integraal behandelden, met uitzondering van inkomensondersteuning en schuldhulpverlening. Zevenaar kende een Sociaal Team voor meervoudige hulpvragen en een team Maatschappelijke Ondersteuning (MO) voor enkelvoudige hulpvragen. Beide teams beschikten over een leidinggevende en gebruikten verschillende applicaties. Tussen die beide teams werd regelmatig afgestemd omdat het onderscheid tussen enkelvoudige en meervoudige problematiek in de praktijk niet altijd zo makkelijk bleek te maken. Dat kwam de kwaliteit van dienstverlening niet altijd ten goede.

Specialisten versus generalisten

De uitdaging voor de werkgroep was te zorgen voor een werkwijze die zowel moest leiden tot een integrale hulpuitvraag én een deskundig oordeel welke hulp zou moeten worden ingezet. Dat vereist dus naast algemene kennis van wet- en regelgeving ook specifieke kennis van de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Unaniem was de werkgroep van mening dat het een utopie is te verwachten dat medewerkers alle wet- en regelgeving op hun duimpje kennen, ook na uitgebreide scholing.

Besloten is dan ook in te zetten op het ‘generalistenmodel’. Medewerkers hebben brede, algemene kennis én specifieke kennis van de  Wmo en/of Jeugdwet. Generalisten met specifieke kennis dus. Voor inkomensondersteuning en schuldhulpverlening blijven specialisten actief. Vanaf 2018 wordt zowel met generalisten als specialisten gewerkt in de teams en is een ondersteunende rol weggelegd voor werkbegeleiders. Zij zorgen voor coaching en begeleiding en een evenwichtige werkverdeling.

Gebiedsgericht werken

Eind 2017 is gebiedsgericht werken ingevoerd. Alle medewerkers die zorg, inkomensondersteuning of schuldhulpverleningstaken uitvoeren zijn gekoppeld aan één van de gebieden. Door medewerkers aan gebieden te koppelen wordt de komende tijd duidelijk of naast het algemene ondersteuningsaanbod nog lokale behoeften spelen waar specifieke, aanvullende zorg voor georganiseerd moet worden. Wekelijks worden spreekuren op locatie gehouden en er is flink geïnvesteerd in netwerksamenwerking met ketenpartijen. Onbekend maakt immers onbemind!

Aansturing

Gemeente Zevenaar kent een platte organisatiestructuur waarin een belangrijke rol is weggelegd voor zelfsturende teams. Eén manager is verantwoordelijk voor het gehele sociaal domein, exclusief beleidsvorming. Gezien de grootte van de afdeling bestaat er ook een hulpstructuur waarbinnen de werkbegeleiders een belangrijke rol vervullen.

1 applicatie en administratieve verwerking

De nieuwe manier van werken dient adequaat ondersteund te worden door te gaan werken met één applicatie voor alle medewerkers gebiedsteams (Suite4Sociale Regie). Toegangsmedewerkers Zevenaar die tot 2018 nog met de Suites Zorg en Jeugd werkten zijn hiermee gestopt. In geval er een besluit genomen moet worden op grond van de Wmo of Jeugdwet wordt dit besluit administratief verwerkt door de administratie.

Hieraan liggen vooral praktische redenen ten grondslag. Het selecteren van de juiste zorgaanbieder en het juiste product blijkt het beste gedaan te kunnen worden door administratieve medewerkers. Op deze wijze werken alle toegangsmedewerkers met één applicatie. Het advies moet dan wel alle elementen bevatten om het besluit zonder tussenkomst van een collega goed te kunnen verwerken. In de praktijk blijkt daar nog wel de nodige aandacht aan gegeven te moeten worden.

Tot slot

Zevenaar en Rijnwaarden kennen opvallend weinig bezwaarschriften en het aantal gegronde bezwaarschriften op jaarbasis is op de vingers van één hand te tellen. Ook qua klanttevredenheid scoren beide gemeenten goed. Dat zal in 2018 niet veranderen en daardoor ontstaat ruimte om aan de transformatieopgave verder te werken. Meer vrij toegankelijke algemene voorzieningen die aansluiten bij het de lokale zorgbehoefte en een afname van duurdere voorzieningen.

Meer weten?

Jos van Dijk was tot 2018 teamleider Maatschappelijke Ondersteuning Zevenaar. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Jos van Dijk, adviseur bij Telengy, via tel. nr. 06 27 03 57 76 of via e-mail: j.v.dijk@telengy.nl.

 

 

Gemeente Bernheze: de zorgparadox in de praktijk

Lees het gehele artikel

In november hebben we onze visie op de ontwikkelingen in het sociaal domein en de zorgparadox belicht. Hierbij onderscheiden we ‘normatieve’ en ‘technisch-instrumentele’ ontwikkelingen. Met paradoxaal denken (door minder te zorgen neemt zelfredzaamheid toe) komen we tot een andere denkwijze en dient de transformatie zich aan. Kunnen we dit bevestigd zien in de praktijk? Wat zou dat betekenen voor 2017? Jan Glastra van Loon, wethouder in Bernheze, is verantwoordelijk voor de onderwerpen Volksgezondheid en Wmo. Hij herkent de worsteling van gemeenten: wanneer doe je het nu goed?

Jan Glastra van Loon

Jan Glastra van Loon (wethouder gemeente Bernheze)

Financiële benadering

Glastra van Loon zegt het volgende over de bekrompen financiële benadering die gemeenten in de oude situatie gebruikten: “Gemeenten hebben vooral in 2015 gezien dat veel eerder afgegeven indicaties vanuit de AWBZ voor begeleiding of dagbesteding uitgaan van bijna ‘levenslange’ zorgafhankelijkheid. Indicaties afgeven voor 20 jaar of langer was geen uitzondering, nog los van het kostenaspect zou je dat niemand aan moeten doen. Vaak blijken de indicaties toch niet nodig, soms mede onder druk van een eigen bijdrage. Een louter financiële beoordeling zegt weinig maar sommige politieke fracties stellen dat je als gemeente geen geld over kan houden. Dit betekent dat mensen zitten te verpieteren! Een ander signaal is dat professionals dit, op basis van hun contact met de hulpvragers, weerleggen. Vanuit het overgangsrecht zagen we lokale percentages tot 60% van indicaties die niet werden verzilverd. Kennelijk was de urgentie niet zo hoog.”

Behoud van zelfstandigheid

Meer zorg betekent niet per definitie dat het beter is voor burgers. De vraag zou steeds moeten zijn hoe de burger geholpen is om zijn zelfstandigheid te behouden. Zorgaanbieders die vanuit die doelstelling werken moeten beloond worden. Glastra van Loon: “We moeten het ‘verpieteren’ niet projecteren op deze doelgroep door er meer zorg in te drukken dan nodig is. Dat gaat tegen alle bedoelingen achter de transities in.”

Denk vanuit de klant

Hoe meet u dan of u op de goede weg bent? Glastra van Loon vindt dat gemeenten zaken moeten doen met partijen die daadwerkelijk veranderingen in gang kunnen zetten. Anders inkopen dus en andere prikkels inbouwen om gewenst gedrag van zorgaanbieders te stimuleren. Zij moeten de ruimte en het vertrouwen krijgen om nieuwe concepten te ontwikkelen. Denken vanuit de klant en niet vanuit de instituties en overbodige regels zoveel mogelijk afschaffen. Glastra van Loon: “We moeten geen innovatiegelden investeren in partijen die zelf moeite hebben om te kantelen.”

Niet iedereen doet mee

De participatiemaatschappij veronderstelt dat iedereen mee doet maar niet iedereen kan en/of wil dit. Accepteer dat en stop geen energie in burgers die (nog) niet mee willen doen maar faciliteer en bied ruimte aan burgers om zelf aan te geven wat zij nodig hebben. Glastra van Loon: “We moeten niet denken vanuit ‘voor wat, hoort wat’. Dat roept weerstand op. Het gaat erom wat mensen zouden willen doen en waar iemand gelukkig van wordt. Dan komt het maatschappelijke rendement vanzelf.”

Gemeenten redeneren nog te sterk van binnen naar buiten. Vanuit regels, eigen normen en waarden worden burgers nog steeds benaderd vanuit de gedachte dat degene die het intakegesprek voert, weet wat het beste voor die klant is. Die klant denkt vaak dat de professional het wel zal weten. Vanuit het verleden begrijpelijk maar vanuit de veranderopgave is dit dodelijk. Glastra van Loon: “Het verantwoord niveau van participeren moet in beginsel vanuit de klant komen. Als iemand content is met een bepaald niveau van participatie dan is dát niveau voor hem of haar comfortabel en wenselijk. We moeten er geen label opplakken. Angst voor de nodige verandering kunt u oplossen met geld maar dan gebeurt er niks”.

Zelfredzaamheid

Een volgende stap

De ervaringen van de gemeente Bernheze sinds de start van de transities in 2015 laten zien dat er sprake is van tegenstrijdigheden in de situatie; Telengy noemt dit ‘de zorgparadox’. Maar wat zou volgens Telengy een oplossing kunnen zijn om deze zorgparadox te doorbreken?

Zoek naar de ‘geluksfactor’!

De afgelopen vijf decennia zijn burgers afhankelijk gemaakt van de overheid voor het oplossen van hun problemen. Mensen zijn het hierdoor als normaal gaan beschouwen dat de overheid hun problemen oplost en zijn dus niet gewend om vooral zelf na te denken over oplossingen. Steeds vaker klinkt het geluid dat Nederland moreel failliet is of dat Nederland ‘waarden’-loos is. Dit zijn verontrustende signalen die tot somberheid kunnen stemmen. Een tegengeluid is dat we ‘onszelf’ moeten heropvoeden en als Nederlanders weer achter Nederland moeten gaan staan en opnieuw moeten leren een zorgzame en sociale samenleving te zijn. In beide geluiden zit de kern van het probleem: Zolang niet alle Nederlanders intrinsiek bereid zijn om de primaire verantwoordelijkheid voor het welbevinden van zichzelf én hun netwerk te dragen, zal de gewenste participatiesamenleving op zich laten wachten. Zolang gemeenten van ‘binnen naar buiten’ blijven denken en onvoldoende los kunnen laten, zal de intrinsieke motivatie bij mensen niet ontstaan.

Mogelijke oplossing

Een oplossing die Telengy ziet is het verruimen van de discretionaire ruimte bij aanbieders en bij burgers. Geen gestandaardiseerde keuzemenu’s naar zelfredzaamheid, maar door elkaar de ruimte geven en los te laten kan een belangrijk deel van de problemen worden opgelost. Het zit dus niet in technische oplossingen. Het is ook van belang om te experimenteren en te accepteren dat zaken mogelijk niet in een keer goed gaan. Kortom, het sociale (en financiële) rendement zit in de hulp bij het verhelderen van waar iemand gelukkig van wordt en eigenwaarde herwint.

De opgave voor 2017

Komend jaar zullen gemeenten een verdergaande slag maken om hun taak in het sociaal domein nog beter te kunnen uitvoeren. Enkele voorbeelden hierbij zijn: verdere ketenintegratie en –samenwerking tussen burger, partners en gemeente, het verruimen en anders inrichten van de inkoopkaders, het simplificeren van administratieprotocollen. Neem daarbij dat er ook een ervaringsacceleratie komt en het feit dat de samenleving ook langzaam begint te begrijpen waarom deze veranderingen noodzakelijk zijn geweest. Voor gemeenten is het dan de uitdaging om zichzelf nog beter in staat te stellen te begrijpen en aan te voelen wat ervoor nodig is om dit te realiseren. Hierin heeft de (gemeentelijke) politiek een voortrekkersrol.

 


Om zicht en inzicht te krijgen in hoeverre de zorgparadox bij gemeenten aandacht heeft, hebben we diverse stellingen voorgelegd aan gemeenten. De beperkte respons op het onderzoek maakt dat we geen statistisch verantwoorde uitspraken kunnen doen voor de hele doelgroep. Op basis van onze eigen praktijkervaringen en de beschikbare onderzoeksresultaten menen wij wel enkele denkrichtingen te zien:

  • Het beleid van de gemeente lijkt erop gericht dat een inwoner de zorg krijgt op basis van tijdseenheden en in mindere mate op basis van wat de zorg moet opleveren.
  • Gemeenten hebben over het algemeen een bepalende invloed op het formuleren van de zorgvraag (het wát) én op het formuleren van het arrangement (het hóe). Er wordt dus regie gevoerd op wat er nodig is aan hulp en op hoe deze hulp eruit moet zien in de praktijk.
  • Contracten die gemeenten met aanbieders sluiten laten nog weinig afspraken zien die innovatie stimuleert en die de volumeprikkel ontmoedigt.
  • De transformatie in het sociaal domein wordt nog vaak uitgedacht vanuit bestaande kaders, hetzelfde op een andere manier doen: tarieven bijstellen, bestaande voorzieningen ‘naar voren halen’, budgetplafonds bijstellen, etc.

Meer weten?

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Jos van Dijk, adviseur bij Telengy, via tel. nr. 06 27 03 57 76 of via e-mail: j.v.dijk@telengy.nl. U kunt ook contact opnemen met Ruud Groot, adviseur bij Telengy, via tel. nr. 06 15 47 92 90 of via e-mail: r.groot@telengy.nl.